Door samen met de persoon met afasie en een naaste een A-FROM te personaliseren, kan de logopedist de afasie en de impact ervan op iemands sociale participatie visueel weergeven. In de cirkel afasie wordt kernachtig het fatisch beeld omschreven. In de cirkel participatie wordt onder andere omschreven hoe iemands dagbesteding is en welke sociale rollen iemand vervult. Het schema geeft ook ruimte om bevorderende en belemmerende persoonlijke en externe factoren te omschrijven. Je kan als logopedist de structuur van dit schema goed gebruiken om iemand met afasie te laten inzien dat de afasie slechts 1 aspect van zijn leven is. De manier waarop iemand met zijn afasie in het leven staat, hangt ook af van persoonlijk en externe factoren. Het A-FROM kan bij de start van de behandeling een handig hulpmiddel zijn om de uitgangssituatie en therapiedoelen te bepalen. De visuele weergave houdt iemand als het ware een spiegel voor. Door het schema voor en na een behandeltraject
En dan
Niet iedere cotherapeut is in staat te coachen en niet iedere persoon met afasie is coachbaar. Een interessante protocollaire aanbeveling is het ontwikkelen van een profiel/ checklist op basis waarvan toekomstige casuïstiek en cotherapeuten geschikt kunnen worden verklaard voor deze participatiegerichte behandelaanpak. Daarnaast is het ook relevant de benodigde competenties (vaardigheden, kennis en klinische ervaring) van de logopedist concreet te definiëren.
Als klinische boodschap is het belangrijk te vermelden dat participatiegericht werken bij personen met afasie niet gebonden is aan de chronische fase. Opnieuw sociaal participeren begint, binnen de mogelijkheden, al vrijwel direct na de diagnose. Innovatie en toepassing van mogelijkheden waarmee logopedisten op deze vraag kunnen anticiperen, vormt een uitdaging voor de toekomst. Dit vraagt verder onderzoek. Op basis hiervan kunnen participatiegerichte ideeën, voortkomend uit klinisch enthousiasme, op een meer structurele basis vertaald worden naar betekenisvolle professionele handelingen. Dit is en blijft een dynamisch proces waar logopedisten, afasietherapeuten en andere deskundigen op het gebied van afasie een bijdrage aan kunnen leveren (NVAT, 2012).
Bijlage.
Overzicht SMARTIE- hoofdbehandeldoelen en subdoelen Marian
Hoofddoel 1:
Na drie maanden is Marian naar eigen zeggen gegroeid in het verwerkingsproces omtrent haar afasie. Ze durft indien gewenst actief uit te komen voor haar nieuwe identiteit als persoon met afasie en haalt voldoening uit afasienazorg die aansluit bij haar communicatieve behoeften en wensen.
Subdoelen behorende bij hoofddoel 1:
1a. Marian heeft kennis over en inzicht in voorbeelden van een actieve probleemgerichte copingsstijl van andere personen met afasie.
1b. Marian herkent de meerwaarde van sociale steun ter bevordering van haar sociale participatie en zoekt deze op in haar eigen netwerk wanneer ze die behoefte heeft.
1c. Marian spreekt over haar eigen afasie en de impact op haar leven met door haar gekozen mensen uit haar sociale netwerk wanneer zij daar behoefte aan heeft en merkt dat dit haar verder helpt in haar verwerkingsproces.
1d. Marian is in staat positieve aspecten van haar leven met afasie te noemen en kan gevoelens van boosheid, verdriet en onmacht naar een voor haar acceptabel niveau reduceren.
1e. Marian is in staat aan voor haar bekende en onbekende gesprekspartners uit te leggen wat afasie is en hoe deze zich bij haar uit.
1f. Marian is in staat aan voor haar relevante gesprekspartners aan te geven welke aspecten zij ambieert en welke niet tijdens alle voor haar relevante conversatiemomenten.
1g. Marian bespreekt, onder begeleiding van een logopedist, met de begeleiders van het afasiecentrum over hoe zij haar deelname aan het afasiecentrum graag vorm zou willen geven (vraaggerichte zorg) en maakt gevoelens van onvrede kenbaar indien deze zich voordoen.
1h. Marian probeert, onder begeleiding van een logopedist, nieuwe vormen van afasienazorg uit (afasiecafé, andere afasiesoos) en ontdekt of ze hier in de toekomst wel of niet een vervolg aan wenst te geven.
Hoofddoel 2:
Na drie maanden toont Marian in communicatieve situaties bij onbekenden in het bijzijn van haar levenspartner naar eigen zeggen een toename van zelfstandigheid. Ze ervaart daardoor een afname van afhankelijkheid van haar levenspartner bij de communicatieve aspecten van hun sociale participatie.
Subdoelen behorende bij hoofddoel 2:
2a. De levenspartner van Marian spreekt niet voor haar tijdens interacties met andere mensen, ook niet wanneer Marian hem vraagt het woord voor haar te doen.
2b. De levenspartner van Marian stimuleert haar zelfstandig te zijn tijdens communicatieve situaties die ze samen aangaan en bekrachtigt haar positief na een succeservaring.
2c. Marian voert hoofdzakelijk het woord wanneer zij met haar levenspartner in een horeca-gelegenheid komt.
2d. Marian voert hoofdzakelijk het woord wanneer zij met haar levenspartner iets wil vragen of bestellen in een winkel.
2e. Marian voert hoofdzakelijk het woord wanneer zij met haar levenspartner iets wil vragen bij een instantie (b.v. ziekenhuis, gemeentehuis).
Hoofddoel 3:
Na drie maanden laat Marian naar eigen zeggen een toename van initiatief zien met betrekking tot het (opnieuw) aangaan en onderhouden van sociale interacties met familieleden, vrienden, kennissen en lotgenoten.
Subdoelen behorende bij hoofddoel 3:
3a. Marian stelt zich binnen haar mogelijkheden zelf verantwoordelijk op en hanteert een actieve copingsstijl door het indien nodig (opnieuw) informeren en zonodig bijsturen van (reeds geĂŻnformeerde) gesprekspartners uit alle lagen van haar sociale netwerk over haar afasie en omgangsvormen. Ze gebruikt hierbij haar communicatiekaartje als houvast.
3b. Marian reageert op ontvangen uitnodigingen door het plegen van een telefoontje ter bevestiging of annulering van deelname.
3c. Marian belt minimaal 1 keer per week mensen uit de eerste kringen van haar sociale netwerk om bij te praten of om sociale afspraken te maken.
3d. Marian onderneemt een poging om verwaterde contacten waarvan ze zelf wenst dat deze hersteld worden, opnieuw te benaderen. Hierbij is ze open over de reden van het verwaterde contact.
3e. Marian neemt weer actief deel aan interacties met familie, vrienden en kennissen. Indien Marian een reden heeft om zich uit een conversatie te onttrekken, maakt zij dit kenbaar.
3f. Marian initieert, wanneer zij daar behoefte aan heeft, tijdens sociale interacties met familie, vrienden en kennissen gespreksonderwerpen waarover zij zelf wenst te praten.
3g. Marian gaat onder begeleiding van een logopedist een gesprek aan met een lotgenoot. Ze toont initiatief om vervolg aan dit contact te geven en brengt dit in de praktijk.
Hoofddoel 4:
Na drie maanden neemt Marian telefonische boodschappen aan en geeft deze adequaat aan derden door met hulp van compensatiestrategieën. Ze voelt zich hier voor haar eigen gevoel voldoende zeker bij.
Subdoelen behorende bij hoofddoel 4:
4a. Marian toont geen vermijdingsgedrag meer t.a.v. het telefoneren; zij neemt structureel de telefoon op en belt indien zij die behoefte heeft.
4b. Marian probeert consequent, binnen haar mogelijkheden, de naam en het telefoonnummer van de beller en betreffende boodschap aan een ander door te geven.
4c. Marian is, indien deze situatie zich voordoet, in staat een gesprekspartner te informeren dat een ander het telefoongesprek overneemt.
NB. Voor bovenstaande doelstellingen is steeds een tijdspad van 3 maanden gekozen.

FIGUUR 1. Originele en pictografische versie van de A-FROM (Kagan, Simmons-Mackie, Rowland et al., 2008).

Tabel 1. Overzicht diagnostische procedure.

Tabel 2. Overzicht resultaten pretest Marian.

Tabel 3. Voorbeelden van interventies per participant.

Tabel 4. Overzicht resultaten pretest, posttest en follow-up Marian.