Interactief voorlezen kent vele gezichten. Het verschilt per leerkracht wanneer er interactie plaatsvindt; voorafgaand aan, tijdens en/of na het voorlezen, en het verschilt per leerkracht hoe deze interactie te typeren valt. Eind jaren 90 werd er op basis van onderzoek al onderscheid gemaakt tussen een ‘describer style’ en een ‘comprehender style’ van voorlezen, waarbij de eerste de nadruk legt op het benoemen en beschrijven van illustraties en de tweede op het analyseren van en reflecteren op het boek en de verhaallijn (Reese & Cox, 1999). Promotie-onderzoek van Myrte Gosen uit 2012 (Tracing learning in interaction. An analysis of shared reading of picture books at kindergarten) heeft nadere karakteristieken van deze tweede stijl in beeld gebracht.
Voorspellen en problemen oplossen
Prentenboeken kennen vaak een vrij duidelijke structuur: een bepaalde gebeurtenis zorgt voor een probleem/dilemma voor de hoofdpersoon, de hoofdpersoon doet herhaalde pogingen om het probleem op te lossen en slaagt daar uiteindelijk in (Stein & Glenn, 1979). Uit Gosen’s onderzoek