Ik denk dat het zo begon. In de jaren ’70 groeide ik op, in een provinciestadje in de Betuwe.
Met mijn ouders sprak ik een mengelmoes van Nederlands en dialect en met mijn opa sprak ik alleen maar ‘plat’. In die tijd kwamen er kinderen in mijn klas uit Marokko en Turkije, die aanvankelijk ‘sprakeloos’ deelnamen aan alle schooldagen omdat ze de taal nog niet spraken. Mijn juffen en meesters hadden het snel bekeken: Juliette, kan jij Yasser en Mazes helpen? Tegen de tijd dat ik van de lagere school af ging heb ik alles afgezocht naar gebarenboeken. Ik was verontwaardigd dat we overal iets -konden vinden over andere talen, dat ik daar vanaf de brugklas zelfs les in kreeg, maar dat er nergens iets beschreven stond over hoe ik met dove mensen zou kunnen communiceren. Niet dat ik iemand kende die doof was, maar het feit dat mensen uitgesloten werden van communicatie ging er bij mij niet in.