Vloeiend spreken is dus de norm en het aanwezig zijn van onvloeiende afwijkingen daarop betekent dat iemand stottert. De richtlijn geeft geen definitie van die onvloeiendheden of van een normaal vloeiend verloop. Er volgt een opsomming van mogelijke onvloeiendheden, met als gemene deler dat ze waarneembaar zijn. De stoornis in de vloeiendheid van het spreken heeft volgens de richtlijn vervolgens ook consequenties voor de spreker die stottert. Namelijk, stotteren “veroorzaakt angst om te spreken of beperkingen in de effectieve communicatie, sociale participatie, of werkpresentaties (…).”
Is dat wat stotteren is? Primair een stoornis in de vloeiendheid van het spreken met vervolgens conseÂquenties voor de stotterende spreker? Wat is dan vloeiendheid? Of nog interessanter: wat is niet vloeiend? En is niet vloeiend ook automatisch stotteren? In de richtlijn staat een opsomming van waarneembare voorbeelden van stottermomenten, dat komt nog het dichtst in de buurt