Log in
Toen mijn jongste dochter twee jaar oud werd, bleek haar gehoor beperkt. Uit audiologischobservatie-onderzoek bleek zij een gehoorverlies te hebben van ongeveer 50dB. De KNO-arts had ondertussen OME vastgesteld; lijmoren. Gehoor is niet mijn expertise, maar ik wist: 50dB is ‘best veel’ en erg veel voor enkel een geleidingsverlies. ‘Kunnen we niet meten of het een geleiding- of perceptief verlies is?!’ hoor ik mijzelf nog vragen, want meten is weten -en dus zekerheid- toch? ‘Nee, mevrouw, dat kan op deze leeftijd niet betrouwbaar’.
Lizet van Ewijk

Dat meten lang niet altijd weten is, weet ik vanuit mijn werk als logopedistonderzoeker als geen ander. Juist binnen ons domein is het ingewikkeld, en mijns inziens vaak onwenselijk, een cliënt te reduceren tot wel of niet ‘afwijkend’ of ‘gezond’. De stoornissen en hulpvragen waar wij mee te maken krijgen, zijn nu eenmaal niet ja of nee. Er bestaat geen TOS-thermometer of afasielabtest. Toch is het belangrijk een onderliggend probleem zo specifiek mogelijk te duiden, om mensen gericht te kunnen behandelen. Bovendien willen en moeten we het effect van onze behandeling toetsen en inzichtelijk maken voor onze cliënt, onszelf en de maatschappij.

In een aantal van onze logopedische tests gebruiken we daarom afkapwaardes, om een (kunstmatige) scheiding te creëren tussen de mensen die wel, doorgaans onder de afkapwaarde, of geen stoornis hebben. De Nederlandse Benoemtest bijvoorbeeld, heeft een afkapwaarde voor het vaststellen van woordvindproblemen. Deze afkapwaarde wordt bepaald door de scores van een grote groep ‘gezonde’ mensen